Wat betekent schijnzelfstandigheid in de fitnessbranche?
Vanaf 1 januari 2025 gaat de Belastingdienst actief handhaven op schijnzelfstandigheid. Dit zorgt voor veel onzekerheid en onduidelijkheid bij fitnessondernemers en zzp’ers: wanneer wordt een samenwerking nog gezien als echte zelfstandigheid, en wanneer niet?
De gevolgen van een ‘foute’ kwalificatie kunnen fors zijn. Als de Belastingdienst een werkrelatie als dienstverband beoordeelt, kunnen werkgevers te maken krijgen met naheffingen voor loonbelasting en sociale premies.
In dit artikel brengen we je volledig op de hoogte van de laatste ontwikkelingen en geven we concrete tips om schijnzelfstandigheid in jouw club te herkennen en aan te pakken.
Wat is schijnzelfstandigheid?
Schijnzelfstandigheid betekent dat iemand officieel werkt als zelfstandige, maar in de praktijk eigenlijk een werknemer is.
Dit gebeurt wanneer een freelancer of zzp’er (zelfstandige zonder personeel) taken uitvoert onder voorwaarden die meer passen bij een dienstverband, zoals het hebben van een vaste werkplek en werken onder de directe aansturing van de werkgever.
Verschil tussen zelfstandige en werknemer
Het verschil tussen een echte zelfstandige en een werknemer zit in de mate van vrijheid en verantwoordelijkheid die iemand heeft.
Een zelfstandige:
- Bepaalt eigen werktijden en/of vervanging: een zelfstandige heeft flexibiliteit om zelf de werktijden en locatie te kiezen en/of er vervanging afgestemd wordt voor de werkzaamheden.
- Werkt voor meerdere opdrachtgevers: een zelfstandige heeft vaak meerdere klanten en is niet afhankelijk van één enkele inkomstenbron.
- Bepaalt eigen werkwijze: een zzp’er heeft de vrijheid om zelf te beslissen hoe de taken worden uitgevoerd zonder directe aansturing.
- Draagt zelf risico’s: zelfstandigen hebben geen recht op werknemersvoorzieningen zoals vakantiegeld, pensioenopbouw en sociale zekerheid (bijv. bij ziekte of werkloosheid).
Bij schijnzelfstandigheid wordt deze vrijheid echter beperkt. Wanneer een zelfstandige feitelijk werkt als een werknemer – bijvoorbeeld als ze hun werktijden, taken en manier van werken moeten afstemmen op een opdrachtgever – spreken we van schijnzelfstandigheid.
Voorbeelden uit de fitnessbranche
- Instructeurs met vaste uren en weinig eigen inbreng: een fitnessinstructeur geeft iedere week dezelfde lessen, op dezelfde tijd, en moet verplicht aanwezig zijn op specifieke momenten zonder enige zeggenschap over de inhoud of opbouw van de lessen. Ook worden ze direct aangestuurd door de sportschoolmanager en moeten ze bijvoorbeeld lesgeven volgens een voorgeschreven lesprogramma. Hoewel ze officieel als zzp’er zijn ingehuurd, is er weinig verschil met een reguliere werknemer.
- Personal trainers die exclusief voor één sportschool werken: stel dat een personal trainer exclusief werkt voor één sportschool en geen andere klanten heeft. De sportschool bepaalt wanneer de trainer beschikbaar moet zijn, hoe de sessies worden ingevuld en volgt de trainer nauwlettend. Ondanks het feit dat deze personal trainer officieel als zelfstandige staat geregistreerd, kan dit alsnog worden gezien als een vorm van schijnzelfstandigheid, omdat de autonomie ontbreekt.
- Groepslesinstructeurs die vast op locatie werken en beperkte vrijheid hebben: een groepslesinstructeur wordt ingehuurd als zzp’er, maar werkt vast op één locatie en heeft geen andere opdrachten. De sportschool bepaalt welke lessen ze geven en wanneer. Ook wordt er verwacht dat de instructeur aanwezig is op bepaalde teammeetings. Dit zijn allemaal tekenen van schijnzelfstandigheid, omdat er weinig ruimte is voor de instructeur om zelf te bepalen hoe hij of zij werkt.
Criteria Belastingdienst
De Belastingdienst hanteert de volgende criteria om te bepalen of er sprake is van schijnzelfstandigheid:
Gezagsverhouding
Bij het bepalen van een gezagsverhouding kijkt de Belastingdienst of er een hiërarchische relatie is tussen de opdrachtgever en de zzp’er.
Dit betekent dat de mate van zelfstandigheid een cruciale rol speelt. Het is niet langer voldoende om in een overeenkomst vast te leggen dat beide partijen geen arbeidsovereenkomst beogen.
Er wordt vooral gekeken naar de dagelijkse praktijk en of de opdrachtgever zich inhoudelijk bemoeit met het werk.
Ook is het belangrijk hoe het werk is ingebed in de organisatie van de opdrachtgever.
Daarbij spelen drie elementen een rol:
- Kernactiviteiten: heeft de zzp’er werkzaamheden die behoren tot de kernactiviteiten van de organisatie? Als dat het geval is, kan dit een teken zijn van een werknemersrelatie.
- Structureel karakter: hebben de werkzaamheden een langdurig en vast karakter? Werk dat structureel onderdeel is van de organisatie, wijst eerder op een dienstverband.
- Organisatorisch kader: de plaats, tijd en aard van het werk worden hierbij meegenomen. Wordt er verwacht dat de zzp’er werkt volgens bepaalde vaste richtlijnen van de opdrachtgever?
Als de zzp’er dezelfde taken uitvoert als werknemers binnen de onderneming en instructies ontvangt over hoe en wanneer het werk moet worden gedaan, ontstaat sneller het vermoeden van een gezagsverhouding.
Wanneer er geen andere opdrachtgevers zijn, wordt dit vermoeden verder versterkt en kan het nodig zijn meerdere opdrachtgevers per jaar te hebben om zelfstandigheid te bewijzen. Dit geeft de zzp’er kansen op rechten, zoals ontslagbescherming en doorbetaling bij ziekte, maar vormt een risico voor de opdrachtgever die mogelijk achteraf alsnog loonbelasting en premies moet betalen.
Persoonlijke arbeid
De Belastingdienst kijkt ook of de zzp’er verplicht is het werk zelf te verrichten of de opdracht kan uitbesteden. Als de zzp’er volledige vrijheid heeft om het werk over te dragen aan anderen, wijst dit op zelfstandigheid.
Echter, wanneer de zzp’er verplicht is om persoonlijk aan de opdracht te werken, lijkt het meer op een dienstverband.
Vergoeding
Ontvangt de zzp’er een vast salaris dat vergelijkbaar is met dat van een werknemer?
De risico’s en gevolgen van schijnzelfstandigheid
Voor zzp’ers in de fitnessbranche brengt schijnzelfstandigheid diverse risico’s met zich mee. Omdat zij officieel zelfstandigen zijn, maar in de praktijk werken als werknemers, lopen zij het risico om zonder de gebruikelijke zekerheden en rechten te werken die een werknemer zou hebben.
Voor zzp’ers
- Belastingrisico’s: als een zzp’er schijnzelfstandig werkt, kan de Belastingdienst besluiten dat de werkrelatie eigenlijk als een dienstverband gezien moet worden. Dit kan leiden tot correcties in de belastingaangifte, waarbij de zzp’er wordt verplicht om belastingvoordelen terug te betalen die normaal alleen voor zelfstandigen gelden, zoals de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek.
Voor fitnessorganisaties
Ook voor clubs brengt schijnzelfstandigheid grote risico’s met zich mee. Als een zzp’er door de Belastingdienst of rechtbank als werknemer wordt beschouwd, kan dit flinke financiële en juridische gevolgen hebben:
- Naheffingen en boetes: wanneer blijkt dat er sprake is van schijnzelfstandigheid, kan de Belastingdienst naheffingen opleggen aan de club. Dit houdt in dat zij loonbelasting en premies voor sociale verzekeringen met terugwerkende kracht moeten betalen (niet verder dan 1–1-2025), inclusief boetes en rente. Dit kan een aanzienlijke financiële last vormen, zeker wanneer er meerdere zzp’ers werken onder schijnzelfstandige omstandigheden.
- Juridische verplichtingen: bij schijnzelfstandigheid kan de zzp’er in juridische zin als werknemer worden beschouwd. Dit betekent dat de organisatie verplicht kan worden om werknemersrechten na te leven, zoals doorbetaling bij ziekte, ontslagbescherming en vakantiegeld. Deze verplichtingen kunnen onverwachte kosten en administratieve lasten met zich meebrengen.
Voor de fitnessbranche
Op sectorbreed niveau kunnen de gevolgen van schijnzelfstandigheid de gehele fitnessbranche beïnvloeden.
Wanneer veel zzp’ers in de sector feitelijk als schijnzelfstandigen werken, kan dit de professionaliteit en stabiliteit van de branche onder druk zetten:
- Verminderde kwaliteit en professionaliteit: door het ontbreken van financiële zekerheid en sociale voorzieningen kunnen schijnzelfstandige zzp’ers moeite hebben om te investeren in hun ontwikkeling en professionalisering. Dit kan leiden tot een daling in de kwaliteit van dienstverlening en daarmee de reputatie van de sector als geheel.
- Instabiliteit in de branche: wanneer zzp’ers niet volledig zelfstandig kunnen opereren en onvoldoende inkomen genereren, kan dit leiden tot een grotere uitval in de sector. Dit zorgt voor instabiliteit, aangezien sportscholen constant nieuwe zzp’ers moeten werven en opleiden. Ook kan dit ertoe leiden dat veel ervaren professionals de branche verlaten, omdat ze elders meer stabiliteit kunnen vinden.
- Druk op de relatie tussen zzp’ers en clubs: door het risico op juridische en financiële problemen ontstaat er spanning tussen zzp’ers en clubs. Zo loopt een kwart van de zzp’ers opdrachten mis door naderende handhaving schijnzelfstandigheid. Dit kan ertoe leiden dat zzp’ers zich gedwongen voelen zich opnieuw in te richten als werknemer, wat ten koste kan gaan van het zelfstandige karakter van de fitnessbranche.
Wat gaat er veranderen vanaf 2025?
In Nederland is er al langere tijd sprake van onduidelijkheid rondom schijnzelfstandigheid, vooral sinds de invoering van de Wet DBA (Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties) in 2016. Deze wet werd geïntroduceerd om helderheid te scheppen in de arbeidsrelaties tussen zzp’ers en opdrachtgevers.
Met de wet DBA werd de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) afgeschaft en werd van zowel zzp’ers als opdrachtgevers verwacht dat zij samen verantwoordelijk zijn voor de werkrelatie. Hoewel de wet DBA de intentie had om schijnzelfstandigheid tegen te gaan, leidde de wet tot veel verwarring en onzekerheid.
De handhaving van deze wet was echter sinds november 2016 opgeschort met het handhavingsmoratorium. Dit betekent dat de Belastingdienst in de praktijk nauwelijks controleert op schijnzelfstandigheid, behalve in extreme gevallen.
Maar met ingang van 1 januari 2025 geldt het handhavingsmoratorium niet meer. Dat betekent dat de Belastingdienst weer de normale regels hanteren.
Aankomende veranderingen
Vanaf 1 januari 2025 heeft de Belastingdienst aangekondigd dat er opnieuw gecontroleerd zal worden op schijnzelfstandigheid. Dit betekent dat fitnessondernemers en zzp’ers zich goed moeten voorbereiden om hun arbeidsrelaties helder vast te leggen.
De Belastingdienst heeft laten weten ‘terughoudend’ te zullen handhaven en eventueel eerst een waarschuwing te geven. Maar uiteindelijk kunnen sportscholen en fitnesscentra boetes en naheffingen krijgen als blijkt dat hun zzp’ers in feite werknemers zijn.
Daarnaast werkt de overheid aan een nieuwe wet om de Wet DBA te vervangen. Deze wet moet duidelijker definiëren wanneer iemand als zelfstandige of als werknemer wordt beschouwd. Deze nieuwe wetgeving is nog in ontwikkeling en het is onduidelijk wanneer deze precies in werking zal treden.
Het is echter zeker dat de overheid de problematiek rond schijnzelfstandigheid serieus neemt en actief werkt aan oplossingen.
Wet VBAR: wat verandert mogelijk per 1 januari 2026?
Op 1 januari 2026 gaat waarschijnlijk de Wet Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR) in werking.
Deze wet VBAR introduceert twee belangrijke veranderingen:
- De WZOP-toets: een nieuwe manier om te bepalen of iemand echt zelfstandig werkt of feitelijk als werknemer moet worden beschouwd.
- Rechtsvermoeden van werknemerschap: voor zzp’ers die minder dan €33 per uur verdienen, ontstaat een vermoeden van werknemerschap. Dit betekent dat de opdrachtgever moet bewijzen dat er geen dienstverband is.
1. De WZOP-toets: wat houdt het in?
De WZOP-toets is een nieuwe beoordelingsmethode die helpt te bepalen of iemand zelfstandig is of als werknemer beschouwd moet worden. De toets bestaat uit drie onderdelen:
- Werknemer (W): er wordt gekeken naar signalen van werknemerschap, zoals inhoudelijke aansturing door de opdrachtgever. Anders dan voorheen, telt het niet meer mee of de werkzaamheden behoren tot de ‘kernactiviteit’ van de opdrachtgever.
- Zelfstandige (Z): dit onderdeel focust op kenmerken van zelfstandig ondernemerschap, zoals of iemand eigen risico’s draagt en zelf verantwoordelijk is voor de uitvoering van het werk.
- Ondernemerschap (OP): hierbij kijkt men of de zzp’er echt als ondernemer opereert, zoals door meerdere opdrachtgevers te hebben en opdrachten zelf te werven. Dit onderdeel wordt pas meegewogen nadat is beoordeeld of iemand kenmerken heeft van een werknemer (W) of zelfstandige (Z). In de huidige wetgeving wordt ondernemerschap nog even zwaar meegewogen; dat verandert met de nieuwe VBAR.
2. Rechtsvermoeden van werknemerschap
Daarnaast stelt deze eventuele nieuwe wet VBAR dat zzp’ers die minder dan €33 per uur verdienen automatisch als werknemers (kunnen) worden gezien, tenzij de opdrachtgever kan bewijzen dat dit niet zo is.
Dit ‘rechtsvermoeden’ maakt het makkelijker voor zzp’ers met een lager tarief om als werknemer erkend te worden. De opdrachtgever moet dan bewijzen dat er geen sprake is van een dienstverband.
Conclusie
Dit blog geeft een overzicht van de laatste ontwikkelingen rondom schijnzelfstandigheid in de fitnessbranche, maar het blijft een complex en onduidelijk terrein. De regels en wetgeving blijven veranderen, waardoor zowel fitnessondernemers als zzp’ers goed moeten blijven opletten.
Het is belangrijk om regelmatig op de hoogte te blijven van nieuwe regelgeving en je bedrijf daarop aan te passen.
Door proactief in te spelen op veranderingen en waar nodig contracten en werkafspraken aan te passen, voorkom je mogelijke problemen en houd je jouw bedrijfsvoering juridisch veilig en toekomstgericht.
Auteur: Melanie Verbueken